In mijn werkkamer slapen nu vier Wit-Russen. Eén van hen ken ik, uit een kroeg in Minsk, waar een groep jongeren die graag Wit-Russisch spreekt elke tweede dinsdag van de maand bij elkaar komt. Een ander heb ik ook wel eens ontmoet, maar had ik zelf niet onthouden. De andere twee ken ik niet, dat zijn hun vriendinnetjes, waarvan ik niet eens wist dat ze mee zouden komen.
Ik ben me op dit moment een slag in de rondte aan het het werken om alles af te krijgen voor ik volgende week op vakantie ga. Houd uw commentaar over slechte planning maar voor u, ik ken het al en ik onderschrijf het ten dele. Ik kan nu eenmaal slecht ‘nee’ zeggen. Als ik gevraagd word naar Hilversum te komen, en ik zeg ‘alleen als je echt niemand anders kan vinden’ en ik word ingeroosterd, dan ben ik loyaal. Nou goed, daar gaat dit stuk niet over. Wat ik bedoelde te zeggen: het bezoek van deze Wit-Russen had op bijna geen slechter moment kunnen komen.
Over het algemeen vind ik het gezellig om logees te hebben. Ik vind het leuk om voor ze te zorgen (tot grote frustratie van ex S. haalde ik voor hen wel altijd een mooi ontbijt in huis en voor hem haast nooit en ruimde ik voor logees wél het huis op) en ik vind het fijn om sloom te zijn met leuke mensen. Als je vrienden maar weinig ziet, dan is alle tijd die je samen doorbrengt opeens ‘quality time’, je moet voortdurend bijpraten, wil elk moment van elkaars gezelschap opzuigen. Dat is fijn, maar de vriendschap bestond ooit ook uit andere dingen. Vrienden zijn de mensen met wie je je het lekkerst verveelt. En de ontbijttafel is daar een uitgelezen plek voor.
In mijn eerste jaar in Londen hadden we meer dan vijftig logees. Die meestal in setjes kwamen, maar toch, ons huis was een behoorlijk zoete inval. Geweldig vond ik dat, want ik miste mijn vrienden zo, en nu had ik ze opeens een week om me heen! En ze hadden vakantie, waren ontspannen, hadden de tijd. Ik kon met hen van de stad, die ik over het algemeen al niet meer als toerist bezag, genieten.
Maar een last was het toch ook wel. Ik had een drukke baan, thuis. En ik moest mezelf aan het werk zetten. Dat is lastig als er mensen in je werkkamer slapen met wie je dolgraag de hele dag wilt optrekken. S. vertrok voor zijn werk elke maandag naar ergens in Europa en kwam pas op donderdag thuis. Dan was hij gesloopt en waren gasten niet meteen het eerste waar hij zin in had. Bovendien wilden we in de weekends ook wel eens tijd voor elkaar. En ik was een sociaal leven aan het opbouwen in Londen, waarbij het niet helpt als je steeds andere Nederlanders meesleept.
Samengevat dacht ik ‘Poeeeee leuk’, als er weer eens een logeerverzoek kwam. Ik ben dus geen aanhanger van het gezegde over vis en visite. Visite blijft voor mij echt langer goed.
En natuurlijk laat ik die Wit-Russen hier tukken. Ik kan ze toch niet de straat op sturen? Wit-Russen zijn bovendien veel gastvrijer dan wij, iedere bank is een slaapbank zodat gasten altijd kunnen blijven slapen. Goed, elk land is wel gastvrijer dan Nederland. Mijn Zweedse vrienden dachten echt dat ik hen iets op de mouw aan het spelden was, toen ik hen vertelde dat de koektrommel na twee koekjes dichtging. Dat is een cliché, maar dat is het niet voor niets geworden. Het idee dat je vrienden die onaangekondigd voor de deur staan vraagt om even te wachten ‘omdat je aan het eten bent’, was voor hen te bizar voor woorden. Zij het testen bij een andere Nederlandse. Hoeveel koekjes krijg je bij de koffie? ‘Twee, hoezo?’ En wie bepaalt dat? ‘Degene van wie de koekjes zijn natuurlijk…’ Jongens, geloof me nou maar gewoon. Nee, niet alle Nederlanders zijn zo en nee, zeker niet die van mijn generatie, maar het is diepgeworteld in onze cultuur. Want dat gezegde over vis en visite, dat laat zich niet voor niets niet vertalen. En zeker niet in het Wit-Russisch. Dus ik hoop dat ze lekker slapen, die kinders in mijn werkkamer.